Soort Lezing
Lezing van 14 november 2025
Lezing uit het boek der Wijsheid 13,1-9.
Van nature onwijs zijn alle mensen, die met onwetendheid over God behept zijn,
en die niet in staat zijn geweest uit de zichtbare goederen Hem te kennen die is
en evenmin door het beschouwen van de werken de kunstenaar hebben leren kennen,
maar die of het vuur of de wind of de snel bewegende lucht of de sterrenhemel
of het onstuimige water of de lichten aan de hemel zijn gaan houden
voor de beheerders van de wereld, voor goden.
Indien zij, door hun schoonheid bekoord, die dingen voor goden gingen aanzien,
dan hadden zij moeten begrijpen, hoeveel voortreffelijker de Heer van dat alles is,
want Hij die het geschapen heeft is de oorsprong van de schoonheid.
Indien zij het echter deden, omdat zij verbijsterd waren over die macht en werking,
dan hadden zij uit de verschijnselen moeten begrijpen, hoeveel machtiger de Maker ervan is,
want uit de grootheid en de schoonheid van de schepselen
wordt men door vergelijking hun Schepper gewaar.
Niettemin treft deze mensen maar weinig blaam,
want zij komen misschien op een dwaalspoor,
terwijl zij God toch zoeken en willen vinden.
Want terwijl zij zich met zijn werken bezighouden en zoeken,
verlaten zij zich op hun ogen: wat zij zien is immers mooi.
Anderzijds zijn ook zij niet te verontschuldigen.
Want indien zij in staat waren zoveel te weten, dat zij zich van de wereld
een gedachte konden vormen, waarom hebben zij dan niet veeleer
de Heer van dat alles gevonden?
Bron : Petrus Canisius bijbelvertaling & vernieuwingen
Om de bijbellezingen iedere morgen in Uw mailbox te ontvangen, kunt u zich hier inschrijven : dagelijksevangelie.org
Van nature onwijs zijn alle mensen, die met onwetendheid over God behept zijn,
en die niet in staat zijn geweest uit de zichtbare goederen Hem te kennen die is
en evenmin door het beschouwen van de werken de kunstenaar hebben leren kennen,
maar die of het vuur of de wind of de snel bewegende lucht of de sterrenhemel
of het onstuimige water of de lichten aan de hemel zijn gaan houden
voor de beheerders van de wereld, voor goden.
Indien zij, door hun schoonheid bekoord, die dingen voor goden gingen aanzien,
dan hadden zij moeten begrijpen, hoeveel voortreffelijker de Heer van dat alles is,
want Hij die het geschapen heeft is de oorsprong van de schoonheid.
Indien zij het echter deden, omdat zij verbijsterd waren over die macht en werking,
dan hadden zij uit de verschijnselen moeten begrijpen, hoeveel machtiger de Maker ervan is,
want uit de grootheid en de schoonheid van de schepselen
wordt men door vergelijking hun Schepper gewaar.
Niettemin treft deze mensen maar weinig blaam,
want zij komen misschien op een dwaalspoor,
terwijl zij God toch zoeken en willen vinden.
Want terwijl zij zich met zijn werken bezighouden en zoeken,
verlaten zij zich op hun ogen: wat zij zien is immers mooi.
Anderzijds zijn ook zij niet te verontschuldigen.
Want indien zij in staat waren zoveel te weten, dat zij zich van de wereld
een gedachte konden vormen, waarom hebben zij dan niet veeleer
de Heer van dat alles gevonden?
Bron : Petrus Canisius bijbelvertaling & vernieuwingen
Om de bijbellezingen iedere morgen in Uw mailbox te ontvangen, kunt u zich hier inschrijven : dagelijksevangelie.org