Soort Lezing
Lezing van 2 july 2025
Uit het boek Genesis 21,5.8-20.
Abraham was honderd jaar toen zijn zoon Isaak werd geboren.
Het kind groeide voorspoedig op, en toen de dag gekomen was
dat het van de borst werd genomen, gaf Abraham een groot feest.
Sara zag dat de zoon die Abraham bij Hagar, haar Egyptische slavin, had gekregen, spottend lachte.
Daarom zei ze tegen Abraham: ‘Jaag die slavin en haar zoon weg, want ik wil niet dat mijn zoon Isaak later de erfenis moet delen met de zoon van die slavin.’
Dit voorstel beviel Abraham allerminst; het ging immers om zijn eigen zoon.
Maar God zei tegen hem: ‘Je hoeft je niet bezwaard te voelen vanwege de jongen of je slavin.
Alles wat Sara je vraagt moet je doen, want alleen de nakomelingen van Isaak zullen gelden als jouw nageslacht.
Maar ook uit de zoon van je slavin zal ik een volk doen voortkomen, omdat ook hij een kind van je is.’
De volgende morgen vroeg nam Abraham brood en een zak water, legde dat op Hagars schouder,
gaf haar ook het kind mee en stuurde haar weg. Ze trok de woestijn van Berseba in en doolde daar rond.
Toen het water uit de zak op was, liet ze haar kind onder een struik achter.
Zelf ging ze een eindje verderop zitten, op een boogschot afstand, omdat ze niet kon aanzien
hoe haar kind stierf. En terwijl ze daar zo zat, huilde ze bittere tranen.
Maar God hoorde de jongen kermen, en een engel van God riep Hagar vanuit de hemel toe:
‘Wat is er, Hagar? Wees niet bezorgd: God heeft je jongen, die daar ligt te kermen, gehoord.
Sta op, help de jongen overeind en ondersteun hem. Ik zal een groot volk uit hem doen voortkomen.
Toen opende God haar de ogen en zag ze een waterput. Ze liep ernaartoe, vulde de waterzak en gaf de jongen te drinken.
God beschermde de jongen, zodat hij voorspoedig opgroeide. Hij leefde als boogschutter in de woestijn.
Bron : Petrus Canisius bijbelvertaling & vernieuwingen
Om de bijbellezingen iedere morgen in Uw mailbox te ontvangen, kunt u zich hier inschrijven : dagelijksevangelie.org
Abraham was honderd jaar toen zijn zoon Isaak werd geboren.
Het kind groeide voorspoedig op, en toen de dag gekomen was
dat het van de borst werd genomen, gaf Abraham een groot feest.
Sara zag dat de zoon die Abraham bij Hagar, haar Egyptische slavin, had gekregen, spottend lachte.
Daarom zei ze tegen Abraham: ‘Jaag die slavin en haar zoon weg, want ik wil niet dat mijn zoon Isaak later de erfenis moet delen met de zoon van die slavin.’
Dit voorstel beviel Abraham allerminst; het ging immers om zijn eigen zoon.
Maar God zei tegen hem: ‘Je hoeft je niet bezwaard te voelen vanwege de jongen of je slavin.
Alles wat Sara je vraagt moet je doen, want alleen de nakomelingen van Isaak zullen gelden als jouw nageslacht.
Maar ook uit de zoon van je slavin zal ik een volk doen voortkomen, omdat ook hij een kind van je is.’
De volgende morgen vroeg nam Abraham brood en een zak water, legde dat op Hagars schouder,
gaf haar ook het kind mee en stuurde haar weg. Ze trok de woestijn van Berseba in en doolde daar rond.
Toen het water uit de zak op was, liet ze haar kind onder een struik achter.
Zelf ging ze een eindje verderop zitten, op een boogschot afstand, omdat ze niet kon aanzien
hoe haar kind stierf. En terwijl ze daar zo zat, huilde ze bittere tranen.
Maar God hoorde de jongen kermen, en een engel van God riep Hagar vanuit de hemel toe:
‘Wat is er, Hagar? Wees niet bezorgd: God heeft je jongen, die daar ligt te kermen, gehoord.
Sta op, help de jongen overeind en ondersteun hem. Ik zal een groot volk uit hem doen voortkomen.
Toen opende God haar de ogen en zag ze een waterput. Ze liep ernaartoe, vulde de waterzak en gaf de jongen te drinken.
God beschermde de jongen, zodat hij voorspoedig opgroeide. Hij leefde als boogschutter in de woestijn.
Bron : Petrus Canisius bijbelvertaling & vernieuwingen
Om de bijbellezingen iedere morgen in Uw mailbox te ontvangen, kunt u zich hier inschrijven : dagelijksevangelie.org